BRUISEND ALS EEN BEEK
BRUISEND ALS EEN BEEK
door Alex Sandee
VIERENDERTIG SONNETTEN
OVER LIEFDE EN DOOD
VERDWAALD
ik sprak met haar, zij nam mijn hand en leidde mij
rond in het hemelse vertrek dat tomeloze liefde heet
geen ademhaling daar die ik ooit weer vergeet
en wijl ik rustte - weer bij zinnen - zeide zij
Mijn lief, mijn lief, ik heb gewacht en (ver)beidde mij
terwijl ik and're levensvreugden meed
en al mijn wakes in somb're overpeinzing sleet
Plots werd ik wakker -dacht- zij verleidde mij
tot daden waar een vaste grond voor mist
en 'k gaf mij over aan bevrediging der lusten
terwijl ik lang al wist dat dat verderfelijk was
De daad zelf niet, wel 't misbruik - dus ik las
opnieuw mijn filosofen, herbetrad de kusten
van 't land der wijsheid, dat 'k des mensen wist
GAIA
Er was een droom: ik dwaalde door een woud
En Gaia zelf, getooid met bloemen, leidde mij
Liet mij geluidloos water horen, klare bron
En in die bron daar baadde zij
Er was een nimf: ik zag haar en mijn hart
Al jaren lang versteend, hield op met kloppen
En smolt, een redeloos verlangen mij geboren
Maar toen 'k mij toonde vluchtte zij
Nu loop ik zoekend door seizoenen
Met in mijn hart de kreet: Nereïde
Nimf van bron & woud, toon me
Het hemelse gerecht dat rust en vrede heet
Opdat ik niet meer zwerven hoef en weet
Mijn hart de bron, de nimf mijn Goddelijke daden
GEGROET NEMESIS
Tevreden zal ik zijn met alle Goddelijke gaven
Al zijn ze dan aan and'ren niet gegeven
Zodat ik, wand'lend door dit kostb're leven
Met mijn verwanten slechts kan spreken in hun graven
Ik ben content met alle woorden die mij laven
Door ondergang & dood zijn die mij ingegeven
Het leven is daarin niet vreselijk bedreven
Deugd, waarheid & verstand zijn daar slechts witte raven
Want dwalend door de velden van de Hoge Heren
Die van hun Godenberg uiterst vermaakt beschouwen
Hoe wij het erfgoed onzer kinderen beheren
Ja, zelfs verkrachten; wat zal het ons berouwen
Als niemand meer hun woord ziet als verhaal
En ik de bitt're inhoud drink uit Nemesis' heil'ge graal
DE OEVER
Zwart-grijze stammen rezen bijna verticaal
Geweken door een welhaast-altijd sterke westenwind
Zodat het leek alsof de einder naar het oosten afliep
Een schip trok, zwaarbeladen, ploegend door 't kanaal
Ik wachtte en het leek of ik ten enenmaal
De waarheid zag, onschuldig als een kind
Opeens weer doorkreeg waar het allemaal
Om draaide; ik sprak geen woord, het was of andermaal
Een Stem uit Goddelijke Hoogtes riep
Die mij het gras voor d' voeten maaide
Zodat ik stom, onwetend naar het water liep
Ik keek daar toe hoe 't water kolkte, draaide
Toen 't schip voorbijvoer en de Schipper riep
Naar mij, maar 't was de wind, Zijn Woord verwaaide
VAN KWAAD TOT ERGER
Opdat ik niet van kwaad tot erger val
Opdat ik niet bij alle and'ren hoor
Niet mijn partijtje meezing in 't vervalste koor
Opdat ik niet verdwaal in een mistroostig dal
Opdat ik niet in drank of drugs verkomm'ren zal
Omdat ik luist'ren wil met een aandachtig oor
En me niet afkeer van waarheid en van woord
Opdat ik niet meer in de oude fout verval
Te denken dat dit leven als een slang
Zich bijten zal in eigen staart en dan in schijn
Zich zal verlengen onder Gregoriaans gezang
Nee, laat mij liever heengaan zonder pijn
In wetenschap dat ik mijn leven lang
U nooit zal hebben toegekeerd mijn tweede christelijke
wang
VOGELENZANG
Terwijl de ochtend krakend, zuchtend in beweging komt
En voor mij uit een lange dag zijn grijze loper legt
Een vroege merel opgewekt zijn onvolprezen zegje zegt
't Dagelijks lawaai de stilte van de nacht verstomt
Terwijl hij kreunend, hijgend het verfoeilijke moment verdo(e)mt
Dat gisteren juist hier het moede hoofd te rusten werd
gelegd
Terwijl nog lang niet alles tussen beiden was gezegd
En hij gezworen had, zichzelf, in haar niet echt tevreden
komt
Waar zijn de dagen, onbezorgd, die als een prachtig lied
beginnen
Waarop geen misklank ook het ondergaan der zon
verstoort
Waarop een ieder zich ten volle kan bezinnen
Of hij, of zij, de merel die zijn eigen lied niet hoort
Is uitgesloten, met deze dag het nieuwe leven zal
beginnen
Zodat geen daad van gist'ren de kans van morgen nog
verstoort
DAS GEWITTER
De hemel braakt een spuwend, flakk'rend duivelslicht
Laat maagdelijk nieuw leven tot ontwaken komen
Dorstlessend water valt op grote, grauwgebogen bomen
Spoelt stof en vuil van 't Aardse aangezicht
Verderfelijke donder graaft zich na dit helse licht
Een schuilplaats achter rotte, boze dromen
Wanstaltig thuis van monsters & afzichtelijke gnomen
Die met hun daden zoveel schade hebben aangericht
Nu scheurt de hemel blauw, het grauwe grijs verdwijnt
En najaarskleuren zijn opeens weer helder fleurig
Alsof het nakend voorjaar zich al even toont
De optimisten onder ons alvast beloont
Voor het vertrouwen, and'ren blijven echter treurig
Zolang de herfstzon naar een koude winter schijnt
OVERDENKING
Wat wintergroen, nog bessen van een eertijds najaar
Toets van kleur in sombergrijs geheel
Een meeuw, luchtstilstaand, stormwind is zijn deel
In deze beeltenis, gezien mijn ogen, daar
Schiet een havik, prooiklauwend grijpensklaar
Voor vederbol; wat zwart, wat wit, wat geel
Wordt wreed geplukt, een kreet uit vogelkeel
Deez' koolmees heeft het niet gehaald, het voorjaar
Toch voelt mijn hart geen steek, ik zit en observeer
Hoe de natuur haar tiranniek verloop heeft
Waarin hoogmoed, onvoorzichtigheid
Tot menig voedzaam offer heeft geleid
Besef dat slechts de mensheid moordt, steeds weer
Zie 't nutt'loos bloed dat aan mijn handen kleeft
GLIMLACH-SONNET
Mijn lief, mijn glimlach ziet uw schoonheid
Uw schoot, geborchte voor mijn eeuwige verlangen
De liefdevolle troost, door mij in u ontvangen
Laat mij hartstocht'lijk minnen tot in eeuwigheid
Mijn lief, mijn hart vertoornt in kilheid
Zo gauw als u besluit dat 'k zit gevangen
Een kille gloed ver-ijst mijn beide wangen
Als 'k in u wegzink tot vergetelheid
Maar toch, als 'k blik in beider uwer ogen
In volle onschuld blij naar mij gewend
Waarin ik baden zal in lieflijk mededogen
Dan smelt ik eens te meer, een hemel mij geboren
Een zoete lofzang klinkt mij in de oren
Vol harmonie, voor mij tot nu toe onbekend
GODENSPEL
En wederom heeft Amor mij 't geschenk gebracht
Waar ik geen raad mee weet, 't is of de duivel er mee
speelt
Hij die verwondt, nooit bitt're wonden heelt
Mij achterlaat, mijn ziel vernederd & verkracht
Ik hoor hoe Lucifer nu in zijn vuistje lacht
Sarcastisch wraakt dat Venus niet de liefde met mij deelt
Zorgt dat de hartstocht mij niet keelt
En doodt, mij ledig achterlaat, nee, er wacht
Op mij een schoner, wreder taak: ik zing mijn lied
Zoek balsemende woorden die wonden kunnen helen
Een bron laaft nooit de dorst van hem
Die haar gevonden heeft, haar goddelijke stem
Zal klinken uit des nymphen kelen
Ik ben een nederige dienaar, de Muze zij gebiedt
GLIMLACH-SONNET (2)
Om mijnentwil, ziet af uw glimlach
Om mijnentwil, sla neer uw ogen
Heb toch met mij barmhartig mededogen
En laat mij vredig slapen tot de dag
Om mijnentwil, wat moet ik met uw glimlach
Om uwentwil, laat mij dat niet gedogen
Ik draag uw liefde op ontelb're regenbogen
Maar laat mij slapen tot de nieuwe dag
Want weet, eenmaal uw liefd' betoond
Word ik uw slaaf, een dienaar van verlangen
Butler van uw goedertierenheid nee, 't wordt tijd
Dat vanaf nu ik ieder hartstocht'lijk uur verbeid
Dat 'k u herken in duizenden gezangen
Waarna mijn liefde eind'lijk wordt beloond
HERFSTSONNET
Het najaar is gevallen als ook het lover van de bomen
Rijp fruit is lang geleden al geplukt, geraapt
De laatste warme dag uit mijn herinnering gekaapt
Aanwezig enkel nog in donk're, zoete dromen
De zomer is verdreven, de laatjaarsstormen -ziedend-
komen
Gevolgd door bitt're kou, hardvochtig nu de winter naakt
Met peeg'len wambuis en met ijzelen blazoen en
lichtgeraakt
Besef ik dat er weinig is waaraan ik kan ontkomen
Dus ik vlieg uit, betreed de donk're duist're paden
Der poëzie (die mij zo onvoorstelbaar dierbaar is)
En droom een voorjaar, boterbloem & gele lis
Diepbegraven liggen al die bloemgewaden
Te wachten op het lengen van de dagen
Boden van nieuw leven ondanks deez' winterdroefenis
EEN VLEUGJE VROLIJKHEID
Klare motieven scheuren mijn onzekerheid
Doelen dwalen mij naargeestige ravijnen
Vreugd' & spontaan gelach zullen hier snel verkwijnen
Gebrek aan zonnestraal en klare helderheid
Schijnt grond voor zwartgetinte somberheid
Treurwilgen, vlietgezoomd, verschijnen
Traag door transparante mistgordijnen
Schuld voor verlangen naar schijnb're zekerheid
Er is geen weg te gaan, geen doel om na te streven
Geen richting, wat een ander ook maar zegt
Geen stelling of zij is al reeds weerlegd
Waarheid door geld en tijdsbesef verkracht
Maakt zienden blind, opake dag wordt nacht
Resteert een zeer droefgeestig zeker leven
WINTERSLAAP
Een krantje lag er, op de tafel stond naast
De shag een suikerpot, koud was mijn kopje thee
Ik dronk het toch en onder alles wat ik dee(d)
Stond d' afschuw over 's werelds grote haast
Waarmee het mensdom op de verre toekomst aast
En nooit zijn doel bereikt, want nooit tevree
Zijn zij, ook ik strijd dapper met ze mee
Terwijl een gure wind geniepig mijn geluk weg blaast
Maar onder dorre blaad'ren, nauw verbonden aan een
twijg
Zwelt nu al weer een knop, de winter moet nog komen
Maar deert haar niet, haar, nu al mijn belofte
Van ingehouden groen en ik doe een gelofte
Des winters zal ik slapen, laat komen zoete dromen
Waarin ik opgetogen naar het nieuwe voorjaar neig
OP WEG
"Voorwaarts, voorwaarts" drijft mij dringend stille stem
Laat me ongebaande paden struik'lend zoekend vorsen
Met op mijn schouders mijn verleden, zwaar zullen ze
het torsen
En rotsen, struiken, watervallen dwalen mij en klem
Zit ik, verwijten, vooroordelen, stormen zonder rem
Dreigen toekomst zwaar en zwart te dragen
Geen basis, hoop, geloof om deze rampspoed sterk te
schragen
Des levens speeltuin is verwoest, niet langer luister ik
naar hem
Die zegt dat leven toch een spel zou moeten zijn
Waarin een ieder doet wat hij het leukste vindt
Waarin al van tevoren de prijzen zijn verdeeld
(Geen pleister sterk genoeg die nu mijn wonden heelt)
En toch, en toch zal ik mijn oor te luist'ren leggen bij het
kind
Dat "voorwaarts, steeds maar voorwaarts" roept in mij
VRAAGTEKENS
Zij schond het leven, had haar schoot misbruikt
Voor walgelijke, opgelegde vooroordelen
Gebraakt uit vele menselijke kelen
Zodat zij nooit meer naar de onschuld ruikt
Ik kijk naar haar, mijn lach voldaan besmuikt
Krijgt ieder niet wat hij/zij nooit kan delen?
Is zij niet als and'ren, als zovelen
Door clerus, inquisitie tegen haar wil gebruikt?
Maar ben ik dan mijn broeders heil'ge hoeder?
Zal alles wat ik zeg gemeten worden aan een ander
Zodat niets eigens mij uiteindelijk resteren zal
Zijn ziel en waarheid juist de leugens bovenal
Dan wil ik stromen tot aan een meander
Voorschoot van ons aller, eeuw'ge moeder
GAIA REVISITED
Meer, veel meer dan de wijsheid die ik zoek
Zijn de symbolen van een groter orde
Zij zullen in ons leven niet verworden
Tot feiten - opgeslagen in een boek
Wel worden zij misbruikt, geschilderd op een doek
Gekalkt op muur, getoond op demonstratieborden
Die wreed ons tonen hoe wij zijn verworden
Tot hersenloze beesten, nee, die koek
Is op voor ons, blijft slechts de waarde
Die wij ooit dichtten aan een grootse macht
Die ons bestuurde, ons regeerde, ons dicteerde
Maar ook ons knechtte, slechts een enkeling begeerde
Nog te zoeken naar die onvoorwaard'lijk grote kracht
Geworteld in ons aller dierb're Aarde
TOE
Ik wist niet goed hoe ik 't vooralsnog verklaren moest
Zij sprak met mij, ontwaakte een hartstochtelijk
verlangen
Zodat de wereld doof werd met pluche & bloed
omhangen
En ik een boom met tak & blad & noest
Die als symbool voor trouw, nooit vastgeroest, zou
dienen,
Zij zou dan uit gaan barsten in vurige gezangen
Maar zij verlangde meer dan blosjes op haar wangen
Eiste trouw, vroeg mij hoe het verder moest
Hoezo nu verder, is het antwoord niet besloten
In nageboorte van dezelfde vraag
Of zijn wij werk'lijk niet in staat
Te weten waar het echt om gaat
Is onze oorsprong echt zo onverbidd'ijk vaag
Dan zal het einde hard zijn, een deur die wordt gesloten
TROOST VOOR EEN MAN DIE OUDER WERD
Hoor, toentertijd werd mij een plan geboren
Fantastisch plan gebouwd op leugen & op rede
Een zoete tegendaad, alles mij aangedaan
Wraak, wraak klonk het bombastisch in mijn oren
Van waarheid, recht wild' ik niet horen
Er moest gebloed, dood'lijk & met grote smart
De lieflijkheid van klaarheid kon mij niet bekoren
Zo werd mijn hart een steen, een vuistbijl om te moorden
Maar ik verdwaalde in haar Goddelijke ogen
Mijn hart werd water, 'k voelde mededogen
In tomeloze liefde, bruisend als een maagdelijke beek
Schoon als de berg waaruit zij was ontsprongen
In ceruleumblauw een lied voor mij gezongen
Zodat mijn leven onvoorstelb're schoonheid bleek
ONDANKS
Nu evengoed 't sonnet dan toch geboren worden zal
Dwars tegen tegenspoed of vreemde fratsen in
Heeft 't houden van mijn mond toch ook geen enk'le zin
Nu desondanks 't sonnet dan toch geboren worden zal
Nu desondanks 't sonnet geboren worden zal
(Ook in de poëzie gelden noodzakelijke wetten)
Zal niemand mij ook meer het schrijven gaan beletten
Zodat ook uit mijn pen 't sonnet geboren worden zal
Want zie, verdommering, verloedering
Gaan samen met vooruitgang hand in hand
Niemand gebruikt meer het gezond verstand
Behalve dan om aardse welstand te verkrijgen
Nee, laat mij liever wijs'lijk zwijgen
Want enkel in het materialisme vindt men nog
verbroedering
ANTI SONNET-SONNET
'k Zou U zo graag verblijden met een weergaloos sonnet
Gezet op juiste versvoet en in numeriek akkoord
Gesproken in gedragen en calvinistisch woord
Groots & meeslepend, helaas, ik vraag belet
Want het sonnet, bijna ondragelijk te woord gezet
Is te vijandig, de vrije geest vermoord
Anarchie tussen de regels maar al te graag gesmoord
Om waardig voertuig van 't gevoel te zijn
Maar toch heeft Lucebert, tezamen met kornuiten
Geen gelijk want grenzen zijn gemaakt om af te
schermen
Het kaf van 't koren zeer bewust te scheiden
De elitaire geest wellustig te verblijden
Met eigen koninkrijk want vrije literaire termen
Zijn enkel goed voor vele, vals verdiende duiten
BIJ VOORBAAT
Vergeef mij liefste, dat 'k bedel om jouw schoonheid
Dat 'k van je lichaam geen genoeg kan krijgen
Om van je menselijke hart nog maar te zwijgen
Vergeef mij liefste, dat 'k bedel om je puurheid
Mijn lief, vergeef mij dat 'k geniet van vrouw'lijkheid
En de manier waarop jij zaken trots beschouwt
Ik hoop dat jij geen enkel uur berouwt
Dat 'k bij je ben, beed'lend om je kwetsbaarheid
Maar mocht ik ooit jouw trots beschamen
Weet dan dat nooit een ander bij mij komen kan
'k Heb je gevonden, standvastig jou gewonnen
Drink held're liefde uit hartstochtelijke bronnen
Vergeef bij voorbaat dus, mijn liefste, deze man
Hij wou leven, maar enkel en alleen maar met jou samen
KOMEN & GAAN
Je bent gegaan zoals je was gekomen
Liet in mij een poel van ledigheid
Spiegelend mijn brute, rauwe geiligheid
Oorspronkelijke wellust, nauw'lijks in te tomen
Toch existeer je niet zo in mijn dromen
Waar 'k leef in eind'loos schitterende tijd
Waar wat ik doe nooit komt voor nutteloze spijt
Waar jij slechts gaat om altijd weer terug te komen
Verbeelding gaat de oorlog aan met 't wrede realisme
Paradoxale bron van 't alledaagse kwaad
Zodra het klokje van gehoorzaamheid weer slaat
En ik teruggeworpen word in hedendaags bestaan
Nee, laat mij liever dromend verder gaan
Dan onderdanig slaaf te zijn van wakend despotisme
HET DOEL
Nu jij mijn bron van wonderbare inspiratie bent
En ik de muze heb verruild voor vrouw van vlees & bloed
& geur & zweet ? weet ik voor wie ik dichten moet
Zodat jij in mijn verzen altijd jezelf herkent
Nu jij 't uiteind'lijk doel mijner sonnetten kent
Smaakt d' overwinning van jouw liefde honingzoet
En zelfs als ik zou gaan, ik weet dat dit ooit komen moet
Klinkt over 't doodsravijn jouw stem voor mij bekend
Want nooit zal ik mij van jou laten scheiden
Door uur of afstand - berekening of valse list
Het sterven is alleen een tijd'lijk fenomeen
Niet meer dan golfgeklots tegen verweerde kadesteen
Beweging waar oorzakelijke reden schijnbaar mist
Ik wil jou minnen door alle, mij gegeven tijden
KEERZIJDE
Mijn lief, sprak ik met hand op teed're vrouwenborst
Zal nu uw zachte hartstocht de ijz'len ziel verleiden
Mijn geest te slapen leggen in Arcadië's groene weiden
Voorbij het rust'loos jagen, over de zielendorst
Alsof het een het ander onverbreek'lijk torst
Moet dan een man voor elk geluk weer lijden
Zijn vreugd' door rampspoed laten begeleiden
dacht ik terwijl ik bijna niet meer denken dorst
Wijl ik dat overwoog kreeg 'k antwoord, en zij zei
Denk jij nu werk'lijk echt dat ik niet net als jij
Me baden wil in iemand anders' ogen
Dat ik niet zwelgen kan in liefde mij betoond
Weet dan dat passie met droef'nis wordt beloond
Dus draag, beminde, mij op vreugdevolle regenbogen
HET DAPPER HART
Ik las haar ogen, felle onverbloemde glans
Hield van haar vrije, ongetemde woede
Ze zag er dreigend uit alsof in koelen bloede
Zij roven kon & moorden en bijkans
Verdacht ik haar, voorzag een dodendans
Onder haar onverbidd'lijk vrouwelijke hoede
Die mannen waarschuwt: God verhoede
Geef grenzenloze boosheid niet die ene, enk'le kans
Waar zijn wij dan zo bang voor, wij die de dood niet
schuwen
Die overmoedig vele verleidingen weerstaan
& Muzen, Draken, ja zelfs schikgodinnen huwen
Zonder versagen ook de dapp're vijand laten sneven
Maar Gaia's vesting ongemoeid door eeuwen laten staan
Als felle, vuur'ge vrouwenblik het mannenhart doet
beven
JAZZ
Nu 'k ben gaan zitten om mijn liefde te beschrijven
Zijn mijn gedachten plots verbijst'rend woordeloos
Lijken mijn uren in jouw bed ontzettend broos
Wil ik alleen maar samen hartstocht'lijkheid bedrijven
Nu 'k ben gaan zitten om gevoelens te beschrijven
Lijken mijn woorden staam'lend inhoudsloos
Hoe zeg ik... hoe moet ik... zo overbodig, nutteloos
Zal 't woord der liefde immer blijven
Toch wil ik, toch moet ik mijn liefde verklaren
Dus dan maar in versvorm, het edel sonnet
Is daarvoor het beste, het meeste geëigend
Vormloos is per definitie zwijgend;
Een roos door mij in smalle vaas gezet
Is sprekender dan duizend woorden of gebaren
MAANZIEK
Zoals de een zich keert bij 't vallen van de maan
Een ander zich verliest in hartstochtelijke waan
Besef ik wankelmoedigheid bij 't vernemen van jouw
gaan
De vrijheid grimlacht want toekomst niet verstaan
De vrijheid schaterlacht, 't verleden niet verstaan
Maar oren, mijn, verdoofd door eigenwaan
Vertalen slechts een oppervlakk'ge traan
En horen pathos, van waarheidszin ontdaan
Nu hoor ik pathos, door toekomst snel vergeten
En overdrachtelijke leugen, schoon klinkt die valse mond
Maar diep, zeer diep begraven in pre-natale grond
Klinkt zachtjes-dof de stem van mijn geweten
"Hoor" zegt zij: "luister, kijk & zie
Dan volgt vanzelf het beter weten."
PRELUDE
Haar hoofd, mijn borst tegenwaarts gevlijd
Zag ik vertederd toe hoe zij haar ogen sloot
Ik wist, hoezeer 't mij ook verdroot
Dat zij weer gaan zou na verloop van tijd
Een zoen, wat welgemeende woorden
Vleug van liefde, einde eenzaamheid
Maar 'k weet hoe 'k morgen weer mijn tijd verbeid
Mijn toekomst kent slechts solitair' akkoorden
Maar nu, wat nu, zij blijft?! ......
Moet 'k dan mijn Muze van mij laten scheiden
Zodat wij samen, jij & ik ons door de hartstocht laten
leiden
Kom dan mijn lief, vlij neer uw hoofd
Sluit beide ogen in 't vertrouwen da'k bij je blijven zal
Zoals ik ooit eens heb beloofd
NACHTVAL
Terwijl de nacht valt langs het avond'lijke raam
Word ik gedreven te gaan schrijven
Terwijl ik weet dat woorden niet beklijven
Waar twijfel in het hart is, maar bekwaam
En licht'lijk arrogant, dus zeer voldaan
Zoek ik mijn weg door routes te beschrijven
Laat ik mij door Barok de stroom meedrijven
Rivier die mij hardvochtig dwingt te gaan
Want als de muze mij de rug toekeert
En ik wanhopig zoekend door de wereld dwaal
Denkend dat onzekerheid moet worden opgelost
Word ik van 't waanbeeld nooit verlost
Dat 't leven zin zou moeten hebben
En had ik niets begrepen, niets geleerd
TIJDDEEL
Twee reigers wiekten zwaar in tegenwind
Op zoek naar verre ongeziene horizon
'k wenste dat ik met hen vliegen kon
Sterkvleug'lend zwoegen, eensgezind
Boden zij hoofd aan westenwind
Zwart-zilveren flits in winterbleke zon
Die steels door oude wolken breken kon
Dit alles ooit gezien door ogen van een kind
Nu droom ik weer een einder, helle euforie
Fluisterzwiepend' zwaanfalanx door helle hemelbaan
Ik kijk niet, nee, ik luister, ik hoor niet maar ik zie
Laat oude waarheid tot overdracht'lijkheid vergaan
Symboolvermogen, tijdelijke eeuwigheid
Schoonheid door mij ontsloten in splinter van de tijd
DOOD AAN DE DICHTERS
Spuwend hun leed in overdracht'lijke taal
Verbloemend de waarheid in metaforen
Teneinde zichzelf verbaal te bekoren
Narcistische spiegel, wederkerig kabaal
Sprekend van zoektocht naar Heilige Graal
Zijn zij zelfs bereid daarvoor Moren te moorden
Fluist'rend hun zwaarden in unisone accoorden
Bach gruwt in zijn graf, ethiek is moraal
Dus dichters, dicht voort tot uw laatste zucht
Dissonanten zijn waarheid, ontdek nieuwe paden
In kaders, gewrocht door voorbijgaande daden
Leun niet op wat was, rust'loos is hij
Die tijdeloos leeft als het eeuwig getij
Schoonheid laat zich niet dwingen door tucht
WAT IS DAT IS
Ik heb me op het nu hartstocht'lijk vastgebeten
zodat verleden geen herinnering meer heeft
en ik niet eens meer weet of 'k gist'ren heb geleefd
voorbije liefde snel vergeten
ach- was ik ooit dichter geheten
was 't woord beklijfd, door 't zijn gezeefd
dan zou ik kunnen zien waar een poëet voor leeft
en had de schoonheid van wat was, geweten
nu echter is -wat is- de goddeloze wet
heeft me van droom en fantasie beroofd
terwijl ik vroeger sprookjes heb geloofd
verteld voor 't slapen in het warme bed
maar ach, nu 'k kwijt ben wat eens was
wordt ongewisse toekomst spannend mij beloofd
door Alex Sandee
bewerkt 11-10-2000
Meest recente reacties